GODDELIJKE BOODSCHAPPERS
Het Baha’i-geloof werd opgericht door twee goddelijke opvoeders , de Bab en Baha’u’lláh. Beiden leefden in de 19e eeuw in Perzië, in een tijd van grote onrust.
De Bab, wiens naam de Poort betekent, moedigde iedereen aan om spirituele waarheid te zoeken met een onafhankelijk hart, door de gehechtheid aan bijgeloof en het vertrouwen op geestelijken te verwijderen.
Baha’u’lláh, wiens naam de glorie van God betekent, voorzag een toekomst waarin de hele mensheid als één familie opereert. Zijn leringen helpen ons om meer harmonieuze relaties te creëren tussen vrouwen en mannen, zwart en wit, rijk en arm, Oost en West, vriend en vreemdeling.
Elk jaar kiest de bahá’í-gemeenschap lokale en nationale raden, die bekend staan als spirituele vergaderingen. Alle bahá’ís van 21 jaar en ouder zijn stemgerechtigd en kunnen verkozen worden. Divers lidmaatschap, niet-partijgebonden verkiezingen en collectieve besluitvorming zijn basiskenmerken van het bahá’í-model van leiderschap. In plaats van een geestelijkheid of priesterschap, zorgen deze plaatselijke vergaderingen ervoor dat de leden van de gemeenschap zich verzorgd en met elkaar verbonden voelen.
Een internationale raad, bekend als het Universal House of Justice, wordt eens in de vijf jaar gekozen.